Nederlandse rechters waarschuwen wetgever: ‘Het wietexperiment gaat problemen geven’

Nederlandse rechters waarschuwen wetgever: ‘Het wietexperiment gaat problemen geven’

De experimenteerwet om gereguleerde wietteelt mogelijk te maken, is nauwelijks onderbouwd en kan tot allerlei rechtszaken leiden, waarschuwen de Nederlandse rechters. Strafrechter Michiel de Ridder legt uit waarom. ‘Het is voor het eerst dat de strafbaarheid van een delict buiten werking wordt gesteld.’ 

Stel dat het straks, in het kader van een experiment, niet meer strafbaar is in sommige gemeenten van Nederland om iemand anders te vermoorden. Of dat in enkele plaatsen auto-inbraken tijdelijk niet meer worden bestraft. Hoe raar zou dat zijn? Maar die selectieve toepassing van het strafrecht is feitelijk wat het kabinet wil gaan doen met zijn veelbesproken ‘wietexperiment’, verklaart de Amsterdamse strafrechter Michiel de Ridder.

Met het experiment creëert het kabinet een nieuw soort lokaal strafrecht: enkele wietkwekers mogen straffeloos hun softdrugs produceren, terwijl andere dat niet mogen doen en fikse straffen tegemoet kunnen blijven zien. Want de cannabiskwekers die door de overheid worden uitverkoren om softdrugs aan coffeeshops te verkopen zijn volgens het wetsvoorstel dat het kabinet onlangs heeft ingediend om de proef met gereguleerde wietteelt mogelijk te maken, niet strafbaar meer.

‘Dat is nogal wat’, vindt De Ridder, voorzitter van het landelijk overleg van strafrechters. ‘Het is voor het eerst dat de strafbaarheid van een delict via een experimenteerwet buiten werking wordt gesteld. Dat heeft juridisch nogal wat consequenties. Ik schat de kans groot dat telers die niet met het experiment meedoen een beroep zullen doen op het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, als zij wél voor de strafrechter moeten verschijnen. Daar staat niets over in de toelichting op het wetsvoorstel.’

Een aantal bezwaren

In april publiceerde de Raad voor de Rechtspraak, het overkoepelend bestuur van elf rechtbanken en vier gerechtshoven in Nederland, zijn advies over de wietproef. Dat advies is mede opgesteld door De Ridder. Volgens de raad stuit het experiment op een aantal bezwaren: het druist in tegen internationale verdragen, het staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel (de ene kweker mag het wel, de andere niet) en door alle onduidelijkheden in de wet zijn tal van rechtszaken te verwachten.

Nu de commissie-Knottnerus eind vorige maand met zijn advies over de praktische uitwerking van het experiment is gekomen, wil De Ridder nog wel wat dieper ingaan op de bedenkingen van de rechterlijke macht. ‘Wij zeggen niet: je moet het wel of niet doen’, onderstreept hij. ‘Wij zeggen alleen: wetgever, pas op. Je moet er goed over nadenken, uitgebreider motiveren waarom je het doet en beseffen dat er problemen en rechtszaken van kunnen komen.’

In Nederland is sinds de jaren zeventig het gedoogbeleid van kracht: coffeeshops mogen onder strenge voorwaarden softdrugs verkopen. Strikt genomen is ook die verkoop nog steeds illegaal en strafbaar. Het wordt slechts gedoogd: politie en justitie treden er niet tegen op. De experimenteerwet om gecontroleerde wietteelt mogelijk te maken, gaat veel verder dan gedogen: de uitverkoren wiettelers worden straffeloos. 

‘Het is voor het eerst dat een niet-strafbaarstelling wordt gecreëerd voor een activiteit die volgens het wetboek van strafrecht verboden en dus crimineel is’, aldus De Ridder. ‘Dat is nieuw en roept allerlei vragen op. Mag je wel experimenteren met het strafrecht? Leidt dat niet tot willekeur? Niet alleen andere telers, maar ook lieden die softdrugs invoeren kunnen zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel: waarom mag de teelt wel, maar de import niet? Vooral voor de invoer van buitenlandse hasj kan dat wel een punt zijn.’

Internationale regel

Het experiment staat ook op gespannen voet met internationale regels, aldus De Ridder, zoals VN-verdragen en – dichterbij huis en recenter – het Schengen-verdrag waarin Nederland zich heeft gecommitteerd om serieus werk te maken van het verbod op drugsproductie. ‘De kans is groot dat tegenstanders zich zullen beroepen op internationale verdragen waarmee dit wetvoorstel in strijd is’, aldus de strafrechter. ‘Dat kan eveneens tot allerlei rechtszaken leiden. Het kabinet zegt het experiment verantwoord te vinden omdat het gaat om een duidelijk afgebakende, wetenschappelijk geëvalueerde proef die niet leidt tot een onomkeerbare situatie. Wij vinden deze argumenten niet overtuigend.’

Dat landen als Uruguay en Canada, evenals meerdere staten in de VS, de cannabisteelt inmiddels helemaal hebben gelegaliseerd, is volgens De Ridder geen steekhoudend argument om dan ook maar de internationale verdragen naast je neer te leggen. ‘Ik weet niet hoe die landen het hebben geregeld – misschien hebben ze wel een voorbehoud bij de verdragen gemaakt. Bovendien zijn de mogelijkheden voor sancties bij overtredingen natuurlijk zeer beperkt’, aldus De Ridder. ‘Waar het ons om gaat, is dat mensen of ondernemingen in Nederland straks de internationale verdragen kunnen aandragen om voor de rechter bezwaar te maken tegen het wietexperiment. Het kabinet heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de proef niet in strijd zou zijn met internationale afspraken over drugsproductie en drugshandel.’

De adviescommissie-Knottnerus heeft erop aangedrongen het experiment ruimer (in veel meer dan tien gemeenten) op te zetten en niet bij voorbaat te beperken in tijd. Dat maakt het volgens De Ridder nog lastiger om het te rijmen met internationale regels. ‘Hoe breder het experiment, des te groter wordt de spanning met internationale verdragen – ik ben wel benieuwd hoe het kabinet dat denkt op te lossen’, aldus de voorzitter van het landelijk overleg van strafrechters.

‘Uiteindelijk is alles een politieke keuze: Nederland verbindt zich aan het Schengen-verdrag, of de VN-verdragen, en vervolgens neemt de overheid een wet aan die daarmee in strijd is. Wij zeggen niet wat goed of fout is, want er is een scheiding der machten – rechters mogen ook niet in de Tweede of Eerste Kamer zitten. Wij waarschuwen alleen maar: ho ho, wij voorzien dat zulke zaken uiteindelijk bij ons als rechters terecht zullen komen. Dus wetgever, verklaar nader waarom je dit doet. Misschien weet het kabinet het ook niet hoor, en denken ze: laat maar, we zien wel wat er gebeurt. Maar ook dat lezen we niet terug in het wetsvoorstel.’

Bron: Volkskrant, 8 juli 2018