Landelijk keurmerk?
Haarlem voerde tussen 2013 en 2015 een keurmerk voor coffeeshops in. Een grote groep ondernemers besprak het invoeren van een landelijk keurmerk onlangs in Amsterdam, na de algemene ledenvergadering van de BCD.
Op 26 september organiseerde de BCD na afloop van haar algemene ledenvergadering een bijeenkomst voor coffeeshopondernemers uit het hele land. De bijeenkomst waar 120 coffeeshopondernemers op af kwamen vond plaats in Westerliefde op het terrein van de Westergasfabriek in Amsterdam. De aanwezigen spraken over de mogelijke invoering van een landelijk keurmerk voor coffeeshops en over de invulling van het wietexperiment. Dit is deel één van een verslag in twee delen.
Keurmerk Haarlem
Na een goed verzorgde lunch trapt Wilco Sijm, voorzitter van de Haarlemse Coffeeshopbond THC de ondernemersbijeenkomst af met een uitgebreide uitleg over de situatie rondom het keurmerk voor coffeeshops in Haarlem. ‘Vóór de invoering van het keurmerk werd er streng gehandhaafd in onze stad,’ begint Sijm zijn betoog. De relatie tussen de coffeeshops en de gemeente was gespannen en vijandig, legt hij uit. Er was weinig vertrouwen over en weer. De zestien coffeeshops uit Haarlem, het stadsbestuur, cannabis consumentenvereniging WeSmoke (inmiddels: CannaWijzer), Stichting Mediwiet, de plaatselijke GGD en de Stichting Drugsbeleid sloegen daarom de handen ineen en werkten twee jaar samen aan een keurmerk, dat in een officieel format werd gevouwen door de NEN (een organisatie die normalisatieprocessen begeleidt). Om in aanmerking te komen voor dit keurmerk moet een shop zich aan de onderstaande afspraken houden:
Verkoop minderjarigen: De shop moet een deurbeleid voeren en duidelijke huisregels opstellen. Via een sluisconstructie of een portier aan de deur moet de identiteit van alle klanten worden gecontroleerd.
Productinformatie en voorlichting: De coffeeshop moet met kleurcodes op de verpakking aangeven hoe sterk de wiet of de hasj is. Ook moet de shop voorlichtingsmateriaal verstrekken over cannabisgebruik en verslaving en er moet een lijst met hulpverleningsinstanties in de shop aanwezig zijn.
Overlast: Om goed met eventuele overlast rond de shop om te kunnen gaan moet een coffeeshop ieder jaar een risicoanalyse maken en indien nodig een plan van aanpak voor die overlast opstellen, in overleg met de afdeling handhaving van de gemeente. Verder moet een coffeeshop de eventuele overlast jaarlijks bespreken met de buurt (wijkraad).
Training personeel: Het personeel van de coffeeshop moet getraind zijn (productkennis, herkenning vals ID, omgaan met agressie, wat te doen bij overvallen, bedrijfshulpverlening).
Hygiëne: Een laatste punt van aandacht. De coffeeshop moet de hygiëne van de keuken en toiletten in de gaten houden. Er moet een goed afvalbeleid zijn, de shop moet een goede ventilatie hebben en het personeel moet aandacht schenken aan persoonlijke hygiëne.
‘Haarlems model’
In Haarlem wordt inmiddels al een paar jaar naar volle tevredenheid gewerkt met het keurmerk, waaraan alle coffeeshops voldoen. Periodiek worden de coffeeshops gecontroleerd. De samenwerking tussen de shops en de gemeente heeft het wederzijdse vertrouwen vergroot. Door regelmatig contact in het kader van het keurmerk weet de gemeente veel beter wat er speelt bij de coffeeshops. Het keurmerk leidt tot een goed contact met de buurt, gemeenteambtenaren en andere stakeholders. Dit soort contactmomenten brengt betrokkenen zorgt voor meer wederzijds begrip. Ambtenaren en buurtbewoners wennen steeds meer aan het idee dat coffeeshopondernemers gewone mensen zijn van vlees en bloed. In wezen is het een vorm van erkenning van de coffeeshops, die verder gaat dan het verstrekken van een vergunning. Deze vorm van lokaal maatwerk is veel waardevoller dan gedogen. Binnen het Haarlemse model voelen zowel de gemeente als coffeeshops zich meer verantwoordelijk voor de situatie. Partijen in Haarlem werken mét elkaar in plaats van tegen elkaar. Dat klinkt misschien wat soft, maar het werkt een stuk relaxter dan bij gespannen verhoudingen. Het heeft een situatie gecreëerd waarin de gemeente veel coulanter dan voorheen optreedt tegen een aantal overtredingen van de gedoogregels.
Het is in Haarlem inmiddels heel wat relaxter geworden om een coffeeshop te runnen dan vóór de invoering van het keurmerk. Het lijkt zo’n succes te zijn dat de commissie Knottnerus in haar rapportage over het experiment het Haarlemse Keurmerk met name noemt als voorbeeld voor de rest van Nederland.
Na de uitleg van Sijm vertelt Dick Hortensius, werkzaam bij de NEN, wat meer over de werkwijze van deze organisatie en hoe zo’n keurmerk tot stand komt. Interessant daarbij is het uitgangspunt dat de wensen van alle betrokken partijen de basis voor zo’n keurmerk vormen. Het is dus geen regel die van bovenaf wordt opgelegd, maar een deal tussen de coffeeshops en de gemeente.
Vraagtekens bij landelijk keurmerk
Hortensius geeft aan het slot van zijn verhaal aan dat de NEN graag wil meewerken aan het uitrollen van het Haarlemse model naar een landelijk keurmerk.
Maar zijn we in Nederland eigenlijk wel toe aan een landelijk keurmerk voor coffeeshops? Een aantal ondernemers in de zaal ziet het wel zitten. Dat geldt echter bij lange na niet voor alle aanwezige coffeeshopondernemers. ‘Hebben we wel behoefte aan nog meer regels?’, roept een van de ondernemers vertwijfeld uit! ‘Dat moeten we niet willen.’ Een andere ondernemer liet enigszins cynisch weten dat er in wezen al een keurmerk bestaat, namelijk de gedoogvergunning. ‘Is dat dan geen erkenning van de coffeeshop?’ Lang niet iedereen in de zaal heeft goede ervaringen met samenwerken met de gemeente. Er is nog veel oud zeer. Je moet niet verwachten dat alle coffeeshops nu opeens staan te springen om een keurmerk.
‘Geen keurslijf’
En toch… Dimitri Breeuwer werkte als vertegenwoordiger van consumentenbelangengroep WeSmoke (tegenwoordig CannaWijzer) mee aan het keurmerk in Haarlem. Hij herkent zich niet in de kritische opstelling naar het keurmerk. ‘Het is absoluut geen extra keurslijf waar goede ondernemers zich in moeten wringen!’ Breeuwer stelt dat het een veel grotere vorm is van erkenning van de coffeeshop dan de gedoogvergunning. Een coffeeshop met keurmerk laat volgens hem zien dat het om een maatschappelijk verantwoorde onderneming gaat. ‘Veel shops hebben de praktische aanpassingen voor een keurmerk allang doorgevoerd. Alleen op het gebied van scholing van het personeel moeten een aantal shops misschien nog wat meer energie steken.’ Breeuwer ziet het feit dat coffeeshops zich willen verenigen om samen te werken aan een professionaliseringsslag in de branche als een vorm van verantwoording nemen: ‘In wezen verdienen alle ondernemers die de moeite nemen om lid te worden van een bond of deel te nemen aan Cannabis Connect al een keurmerk en de bijbehorende erkenning.’
Wel of geen keurmerk? Het is goed om dit soort onderwerpen van tijd tot tijd met een grotere groep coffeeshopondernemers te bespreken. Vaak worden beslissingen over de cannabis branche genomen van achter een comfortabel bureau door mensen die geen flauw benul hebben van wat zich afspeelt in de dagelijkse praktijk van een coffeeshop. Die dagelijkse praktijk kan behoorlijk weerbarstig zijn. Een coffeeshop keurmerk klinkt sexy. Maar wat betekent het? Wat heb je eraan? Bereik je ermee wat je ermee wil bereiken? Zomaar ‘nee’ zeggen tegen een keurmerk, zonder te weten wat het precies inhoudt, is onredelijk. Maar klakkeloos een keurmerk invoeren zonder goed overleg met betrokkenen en feedback uit de praktijk lijkt even onverstandig.
BCD voorzitter Joachim Helms stelt daarom na afloop van de discussie vast dat de aanwezige coffeeshopondernemers zich nog niet kunnen uitspreken over een keurmerk. ‘Het heeft zijn voordelen, maar er kleven zeker ook enkele nadelen aan. Een landelijk keurmerk is nog zeker geen gelopen zaak.’ Een werkgroep binnen Cannabis Connect onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor de invoering van zo’n keurmerk. ‘Misschien moeten we het daar bij een Cannabis Connect Ondernemersdag maar eens goed over hebben,’ is de conclusie.
Vraagtekens bij invulling wietexperiment
Tijdens het tweede deel van de ondernemersbijeenkomst bespreken de aanwezigen een aantal standpunten van coffeeshopondernemers over de uitvoering van het wietexperiment. Daarover meer in een volgend artikel. Maar tekenend voor de sfeer – en wellicht het momentum waarin de voorbereidingen zich bevinden- zijn de reacties op twee vragen die Helms aan de aanwezigen stelt:
De eerste vraag aan de zaal luidt: ‘Wie wil er op dit moment vrijwillig meedoen aan het wietexperiment?’ De tweede vraag luidt: ‘Moeten we wel of niet akkoord gaan met de aanlevering van voorverpakte wiet?’ Veelbetekenend is dat op beide vragen niemand zijn hand opsteekt, herhaling: NIEMAND!
Laten we daaruit voorzichtig concluderen dat coffeeshopondernemers nog niet echt warmdraaien voor het experiment zoals de politiek en een aantal ambtenaren dat nu vormgeven.
Redactie BCD, 3 oktober 2018